In deze oefening leer je:
Wat ga je doen?
Je gaat een gedicht lezen. Een gedicht bestaat vaak uit verschillende stukjes tekst. Het lijken alinea’s, zoals je deze ook in andere soorten teksten ziet, maar bij een gedicht noem je dit strofen.
De ik-persoon gebruikt in dit gedichtje een rijmschema. Dit is een schema waarmee je kunt aangeven welke regels op elkaar rijmen. Bij een gedicht met het rijmschema a - a - b - b rijmen bijvoorbeeld de eerste twee regels van een strofe op elkaar en de derde en de vierde regels van een strofe. Bij een gedicht met een rijmschema a - b - c - b rijmen alleen de tweede en de laatste regels van een strofe op elkaar.
Dit gedichtje bestaat steeds uit vier regels, waarvan er steeds twee regels rijmen. Zo'n gedicht noemen we een kwatrijn.
Voorbeeldgedicht
a Als ik op mijn vingers fluit
b en wapper met een worstje,
c dan kruipt hij uit de schaduw,
b met op zijn kop een korstje.
a Op zijn gat een grote wrat
b en vijftig stekels op zijn kop.
c Een bek vol scherpe tanden
c en schubben op zijn handen.
a Knorrend komt hij dichterbij,
a zo staan we samen zij aan zij.
b Ik mag hem nu gaan aaien,
b zijn staartje laat hij zwaaien.
Bart heeft dit gedicht niet zomaar geschreven aan de Sint.
Wat zou de belangrijkste reden kunnen zijn voor Bart?