In deze oefening leer je:
Wat ga je lezen?
Je gaat een verhaal lezen over Wieke en Lucas. Sinterklaas komt bij hen op bezoek. Lees het verhaal heel langzaam en denk goed na over wat je leest. Snap jij waar het verhaal over gaat?
Verwijswoorden
Een verwijswoord verwijst naar een ander woord of een (deel van een) zin. Dat andere woord kan al genoemd zijn in de tekst. Het kan ook vlak na het verwijswoord genoemd worden. Verwijswoorden verwijzen naar mensen, dieren of dingen. Voorbeelden van verwijswoorden zijn: hij, zij, het, hen, hun, deze, die, dit, dat, wat ...
Piet bakt pepernoten. Hij is benieuwd hoe die smaken.
Hij verwijst hier naar Piet.
die verwijst hier naar pepernoten.
Hoe voelen Wieke en Lucas zich als de Piet een grapje maakt?